Blog Henk Hagoort: mijn alternatieve Staat van het Onderwijs

18 april 2024

Op mijn bureau ligt De Staat van het Onderwijs van de Inspectie van het Onderwijs, ruim 130 pagina’s vol feiten en cijfers. Welk verhaal vertellen deze cijfers? De inspectie zelf vat dat verhaal samen in de kop boven haar eigen persbericht: Grote groep onvoldoende scholen moet leren van scholen waar het goed gaat. Kranten nemen dit beeld over met koppen als ‘Eén op de vijf scholen ondermaats’ (AD). Toch is het mogelijk om met dezelfde cijfers en feiten in de hand een heel ander beeld te schetsen. Daarom mijn alternatieve Staat van het Onderwijs.

De kwaliteit van scholen meten we aan de hand van drie kernvragen (pag.17). De eerste vraag is of de onderwijsresultaten op orde zijn. Daarbij kijkt de inspectie naar vier aspecten die te maken hebben met de snelheid en het succes waarmee leerlingen de school doorlopen, waaronder de resultaten voor het centraal examen. In het voortgezet onderwijs scoort 98% van de afdelingen daarvoor een voldoende of een goed. Weliswaar is dat iets vertekend doordat de examenresultaten in coronatijd anders meetelden (pag.18), maar vo-scholen behalen al jarenlang een score van rond de 95% goed of voldoende. Het tweede aspect dat de kwaliteit van een school bepaalt is de kwaliteit van de lessen. Bij 85% van de VO-afdelingen is het pedagogisch-didactisch handelen voldoende of goed. De derde kernvraag is of leerlingen zich veilig voelen. Op 93% van de vo-scholen voelen leerlingen zich veilig. Kortom: uitgedrukt in rapportcijfers een gemiddelde van 9,2. Verre van een onvoldoende dus.

Het is knap dat scholen dit niveau al jaren op peil houden ondanks het stijgende tekort aan schoolleiders en leraren. Daarvoor verdient de sector een compliment. Toch lukt het soms niet om met te weinig leraren en schoolleiders alle ballen in de lucht te houden. Uit de cijfers blijkt dat dan de werkdruk toeneemt, het behandelen van de lesstof in de knel komt, de aandacht voor de individuele leerling afneemt en bestuur en schoolleiding onvoldoende tijd hebben voor visievorming of onderwijsontwikkeling (pag. 102). Het is dan alle hens aan dek en dat gaat ten koste van de kwaliteit.

Uit een steekproef in het po en vo concludeert de inspectie dat 20 procent van de scholen een onvoldoende scoort. Dat is dan een onvoldoende op één of twee van de vele standaarden waar de inspectie naar kijkt, en dus niet een onvoldoende voor het totaal. Ter vergelijking: een leerling kan een vijf voor wiskunde halen en een voldoende voor alle andere vakken. Met zo’n rapport gaat de leerling over. Scholen met een onvoldoende zijn dus niet gezakt maar geslaagd.

Bovendien blijkt uit de cijfers van de inspectie dat vo-scholen die een onvoldoende op een of meerdere standaarden scoren  in alle gevallen te kampen hebben met een bovengemiddeld lerarentekort (pag.103). Alle reden dus om met elkaar keihard te blijven werken aan het verminderen van het personeelstekort. In dat licht is het overigens mooi om te constateren dat door alle inspanningen het aantal zij-instromers stijgt en dat afgestudeerden van de lerarenopleiding vaker ook daadwerkelijk in het onderwijs aan het werk gaan. Dat cijfer steeg van 60% in 2013 naar 75% in 2021 (pag. 98). Het voortgezet onderwijs wordt blijkbaar een steeds aantrekkelijker werkgever. Dat geeft hoop.

Zijn er dan geen zorgen? Jawel. Dat de kwaliteit van de scholen in verreweg de meeste gevallen op orde is, wil niet zeggen dat alle leerlingen ook alles leren wat ze later nodig hebben. Vooral het niveau van de basisvaardigheden (lezen, rekenen, burgerschap) staat onder druk, door factoren buiten en binnen het onderwijs. Het besef dat we hier met urgentie iets te verbeteren hebben, leeft breed. Aan de juiste randvoorwaarden wordt hard gewerkt: een vernieuwd curriculum, focus en structurele financiering. Gecombineerd met geloof in eigen kunnen binnen de sector gaat het dan zeker lukken om over een aantal jaren in de Staat van het Onderwijs te concluderen dat ook het niveau van de basisvaardigheden stijgt. We zien dat met vertrouwen tegemoet.