Bijstelling Referentiekader Taal en Rekenen nodig

Het Referentiekader Taal en Rekenen heeft de hooggespannen verwachtingen (bij de introductie hiervan in 2010) onvoldoende waar kunnen maken. Het kader is onvoldoende consistent, biedt in de praktijk weinig houvast voor vo-docenten en loopt achter op actuele ontwikkelingen in de vakgebieden. Met minder dan de helft van de docenten die het kader goed kent, blijkt de bekendheid van het referentiekader uitermate beperkt. Wel heeft het geleid tot een ‘gemeenschappelijke taal’, is het kader verwerkt in diverse lesmethodes en is het bruikbaar om de doorlopende leerlijn po-vo-mbo te beschrijven. Deze – stevige – eindconclusies komen uit een uitgebreide evaluatie door SLO, ResearchNed en het Expertisecentrum Nederlands.

Zij deden in opdracht van het ministerie van OCW onderzoek met als belangrijkste vraag in hoeverre het Referentiekader Taal en Rekenen een duidelijk en passend instrument is voor het bijdragen aan goed reken- en taalonderwijs in de praktijk en wat daarin beter kan.

Om grip te krijgen op het niveau van basisvaardigheden van leerlingen in het funderend onderwijs en het mbo is in 2010 het Referentiekader Taal en Rekenen wettelijk ingevoerd. Met deze invoering werd een versterking van taal- en rekenvaardigheden van leerlingen beoogd en een betere aansluiting nagestreefd tussen de verschillende sectoren in het onderwijs. Tot op heden was nog niet geëvalueerd of en in welke mate de invoering van het referentiekader heeft geleid tot de beoogde effecten. Vanaf de introductie van het kader is er veel te doen geweest over de bruikbaarheid van het kader voor verschillende leerlingen en het gebrek aan verbinding met het bestaande curriculum. Ook de beoogde invoering van de rekentoets – naast het reguliere eindexamen wiskunde – heeft tot frustratie geleid bij scholen en leerlingen. Uit de evaluatie blijkt nu inderdaad dat aan het kader nog veel te verbeteren valt.

Goede verankering in het curriculum

Het inpassen van een eigenstandig kader voor taal en voor rekenen - naast de bestaande kerndoelen en examenprogramma’s in het voortgezet onderwijs – is uiterst moeizaam gebleken. Een goede verbinding tussen het curriculum en het referentiekader ontbrak. Scholen hebben wel behoefte aan een heldere en betrouwbare ‘lat’ en goede monitoringsinstrumenten. De VO-raad vindt het daarom belangrijk dat de uitkomsten van de evaluatie worden meegenomen bij de actualisering van de kerndoelen voor het funderend onderwijs en dat gestreefd wordt naar verankering in het curriculum zelf. We roepen daarnaast op om goed te onderzoeken of en op welke wijze een eigenstandig kader van toegevoegde waarde kan zijn met het oog op een doorlopende leerlijn voor taal en voor rekenen.

Uit de recente curriculumbrief blijkt dat de minister de aanbeveling van de onderzoekers heeft overgenomen en er voor kiest om de bijstelling van het kader parallel te laten lopen aan de actualisatie van de kerndoelen taal en rekenen/wiskunde.

De bevindingen uit de evaluatie in vogelvlucht:

Over de referentieniveaus
In 2010 zijn de referentieniveaus taal en rekenen geïntroduceerd voor het primair onderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs, het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. De referentieniveaus geven aan welk niveau van taal en rekenen leerlingen en studenten aan het eind van de schoolperiode op een bepaald onderwijsniveau minimaal moeten behalen. Voor taal zijn vier fundamentele niveaus (1F, 2F, 3F en 4F) beschreven voor vier vaardigheden: mondelinge taalvaardigheid (spreken, gesprekken en luisteren), lezen, schrijven, en begrippenlijst & taalverzorging. Voor rekenen zijn er naast drie fundamentele niveaus (1F, 2F en 3F) ook drie streefniveaus (1S, 2S en 3S) voor leerlingen die meer aankunnen. De referentieniveaus voor rekenen zijn beschreven voor vier domeinen: getallen, verhoudingen, meten & meetkunde en verbanden.