Commissie doorbreekt beeld van afglijdende onderwijsresultaten

22 april 2019

De resultaten op het centraal examen (CE) over de afgelopen tien jaar zijn stabiel en deels verbeterd; dit laatste met name door het toegenomen belang van het CE. Dat concludeert de commissie Steur, die op verzoek van de Tweede Kamer de regie heeft gevoerd op een onderzoek naar de ontwikkeling van de PISA- en examenresultaten in het voortgezet onderwijs. Het onderzoek ontkracht de conclusie van de Inspectie in de Staat van het Onderwijs 2018 dat de resultaten in het voortgezet onderwijs 'afglijden’.

Naast het CE is door de commissie Steur ook gekeken naar het schoolexamen (SE). Hiervoor geldt dat het lastig is om uniforme uitspraken te doen over het niveau van leerlingen, omdat de situatie per school sterk kan verschillen. Maar ook voor het SE concludeert de commissie dat de resultaten stabiel, danwel licht stijgend zijn.

Tegelijkertijd blijven de PISA-resultaten deels stabiel en dalen ze deels, ook in vergelijking tot andere OESO-landen. De commissie Steur onderstreept echter dat de resultaten van het CE en PISA niet zomaar met elkaar vergeleken kunnen worden. PISA meet andere vaardigheden, hanteert een andere vraagstelling (toepassing van algemene kennis op dagelijkse problemen) en gaat over een andere fase in de loopbaan van leerlingen dan het CE. Bovendien geeft de commissie aan dat het aannemelijk lijkt dat de PISA-uitkomsten geen goed beeld geven van de vaardigheden van de leerlingen, omdat PISA een zogenoemde ‘low stakes’ toets is: er hangt weinig van af voor leerlingen. 

Deze conclusies van de commissie Steur ontkrachten de - door de VO-raad destijds sterk bekritiseerde - uitspraak van de inspectie in de Staat van het Onderwijs dat de onderwijsresultaten ‘afglijden’. De inspectie baseerde zich hierbij – naar nu blijkt onterecht - voornamelijk op de resultaten van PISA. 

Borging en vastlegging kwaliteit CE optimaal

In het onderzoek van de commissie Steur is ook gekeken in hoeverre de kwaliteit van het CE over de jaren heen kon worden gewaarborgd en gemonitord. De commissie concludeert dat het CvTE en Cito hiervoor de juiste middelen hanteren, en dat de kwaliteit van de examens - alsook de ontwikkeling van vaardigheden van leerlingen - ook optimaal wordt geborgd en vastgelegd (voor de meeste examens voor de grootste groepen leerlingen).

De wijze waarop de examens jaarlijks worden genormeerd (o.a. met gebruikmaking van de N-termprocedure) is adequaat en robuust en essentieel om de moeilijkheidsgraad van de examens over de jaren heen met elkaar te kunnen vergelijken, aldus de commissie. De commissie heeft geen aanwijzing voor het kunstmatig ophogen van examenresultaten. Ook blijkt dat het feitelijke effect van de N-termprocedure op de uitslag van het examen verwaarloosbaar klein is. De commissie geeft aan dat meer transparantie in het gebruik van de - complexe - N-termprocedure kan bijdragen aan het vertrouwen in deze procedure.

De commissie noemt de volgende redenen voor de stijging van de resultaten op het CE:
  • De lat voor het slagen is hoger komen te liggen door de invoering van de kernvakkenregeling en de aanpassing van de zak/slaagregeling (gemiddeld 5,5 voor het CE). 
  • De examensyllabi van de vakken die met een CE worden afgerond, worden bij een herziening doorgaans verzwaard.
  • Het SE fungeert steeds meer als een voorbereiding op het CE. Het bewaken van een maximale marge tussen het CE en SE heeft hier waarschijnlijk aan bijgedragen. 
  • De focus op het CE in de bovenbouw is toegenomen, o.a. resulterend in meer examentrainingen (teaching to the test).
  • De examenresultaten zijn door de openbaarheid van schoolprestaties en het toezicht van de inspectie (met – sinds 2007 – een sterke nadruk op leeropbrengsten) op schoolniveau zwaarder gaan wegen. 
  • Het belang dat door ouders en leerlingen wordt gehecht aan een diploma en goede eindexamenresultaten is onverminderd groot en wordt versterkt door de toegenomen ‘selectie aan de poort’ in het hoger onderwijs. 

 

Over de commissie

De commissie Steur – geïnstalleerd door het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) - heeft de regie gevoerd over het door CITO en CvTE uitgevoerde onderzoek naar de ontwikkeling van de PISA- en examenresultaten in het vo in de afgelopen tien jaar. Concrete aanleiding hiervoor was de door de Tweede Kamer gesignaleerde discrepantie tussen de nationale en internationale examenresultaten. De commissie bestond naast Rick Steur (voorzitter) uit dr. Iris Egberink (RUG/COTAN), prof. dr. Peter van der Heijden (UU) en dr. Tim Mainhard (UU) als inhoudsdeskundigen. De commissie werd ondersteund door mr.  Niels Rijke van het NRO (secretaris).

Voor het onderzoek heeft de commissie Steur aanvullende gesprekken gevoerd met het CvTE, de VO-raad, Onderwijsinspectie en bestuurders en schoolleiders.