Kamer wil verbetering governance en verantwoording passend onderwijs

21 juni 2017

Doordat scholen onvoldoende de koppeling leggen tussen ingezet beleid en bereikte resultaten, kan de Tweede Kamer haar controlerende taak niet optimaal uitvoeren. De lumpsumfinanciering als zodanig staat daarmee niet ter discussie, maar de verantwoording moet beter. Dit is het standpunt van een (groot) aantal fracties in de Kamer, bleek tijdens het verantwoordingsdebat over onderwijs op 21 juni jl.

De Kamer ziet vooruitgang op het gebied van de verantwoording over de besteding van middelen door scholen, maar benadrukt dat verdere verbetering nodig is. Ook blijft de Kamer kritisch op de grote verschillen in prestaties die scholen boeken met de middelen die ze krijgen.

Verantwoording en governance passend onderwijs

Het debat spitste zich met name toe op passend onderwijs. Verschillende Kamerleden waren kritisch, omdat zij onvoldoende inzicht hebben in de voortgang van passend onderwijs. De Rekenkamer leverde in zijn verantwoordingsonderzoek eerder soortgelijke kritiek; volgens de Rekenkamer is dit gebrek aan inzicht te wijten aan het feit dat de horizontale verantwoording van de samenwerkingsverbanden nog in de kinderschoenen staat en het interne toezicht nog niet voldoende onafhankelijk is.

De PVV zou graag zien dat het ministerie van OCW, in overleg met het veld, tot één model voor verslaglegging voor samenwerkingsverbanden komt. De partij diende hierover ook een motie in. Staatssecretaris Dekker gaf in reactie op deze motie aan dat hij hier geen grote bezwaren tegen heeft. Voor wat betreft de governance van de samenwerkingsverbanden gaven VVD en PVV aan dat steviger onafhankelijk intern toezicht niet moet leiden tot een extra bestuurslaag. De VVD heeft echter wel een motie ingediend die de regering oproept om ervoor te zorgen dat er bij ieder samenwerkingsverband onafhankelijk toezicht is geregeld. Ook tegen deze motie heeft Dekker geen bezwaar; wel vindt hij het belangrijk dat het veld bij de uitwerking ervan wordt betrokken.

Update: moties aangenomen

De Tweede Kamer heeft op 27 juni zowel de motie van de PVV om te komen tot één model voor verslaglegging voor samenwerkingsverbanden, als de motie van de VVD over het regelen van onafhankelijk toezicht voor elk samenwerkingsverband, aangenomen.


De VO-raad begrijpt de urgentie die spreekt uit beide moties, maar vindt dat de sector meer tijd moet krijgen om deze zaken eerst zelf goed te regelen. Passend onderwijs is een zeer ingrijpende operatie, die drie jaar geleden van start is gegaan (we zijn op de helft van de implementatieperiode) en tijd nodig heeft om binnen alle samenwerkingsverbanden op een goede manier vorm te krijgen. Nu al vanuit de overheid de vorm voorschrijven kan averechts werken en de initiatieven die samenwerkingsverbanden nemen om het beter te regelen plat slaan. De sector is bezig met kwaliteitsslagen; ter ondersteuning zijn onder meer de handreiking ‘Vormen van (meer) onafhankelijker intern toezicht’ en een reader met goede voorbeelden van verantwoording via het bestuursverslag ontwikkeld.

Verevening passend onderwijs

Op 21 juni verscheen de elfde voortgangsrapportage passend onderwijs, waarin staatssecretaris Dekker concludeert dat er ‘geen aanwijzingen zijn om in te grijpen in de verevening’. De VO-raad mist de onderbouwing van deze stelling in de rapportage. De raad krijgt signalen van swv’en die financiële problemen ervaren. Het ministerie van OCW zou daar onderzoek naar doen, maar de bevindingen van dat onderzoek ontbreken. Tijdens het debat heeft het CDA om een brief gevraagd waarin meer duidelijkheid wordt geboden rondom de verevening van de middelen voor swv’en.

Materiële bekostiging verhogen

Onder andere D66 pleitte er tijdens het debat voor om zowel voor po als vo de materiële bekostiging dusdanig te verhogen dat materiële kosten niet langer ten laste hoeven te komen van de middelen die bedoeld zijn voor personeel. GroenLinks en SP vroegen herhaaldelijk om aandacht voor aanpassing en aanvulling van de middelen voor onderwijsachterstandenbeleid, onderwerpen waar de minister vanwege de demissionaire status van het kabinet niet op in wilde gaan.