Scholen volop aan de slag met NPO-geld maar lerarentekort vormt bedreiging

27 oktober 2021

Scholen zijn voortvarend aan de slag gegaan met het Nationaal Programma Onderwijs (NPO). In het voortgezet onderwijs maken scholen op basis van de schoolanalyse dankbaar gebruik van de extra middelen om hun leerlingen de nodige ondersteuning te bieden. Veel wordt ingezet op instructie in kleinere groepen, welbevinden van leerlingen, extra onderwijsassistenten en instructeurs, ‘leren leren’ en sportieve activiteiten. Wel vormt het lerarentekort een bedreiging voor de uitvoering van de plannen. Dat blijkt uit de eerste voortgangsrapportage van het NPO. Het is nog te vroeg om iets te zeggen over de effecten van het programma.

Deze eerste voortgangsrapportage van het ministerie geeft een beeld van de stand bij de start van het schooljaar 2021/2022. De daadwerkelijke inzet van de middelen uit het NP Onderwijs is hierin dus nog niet zichtbaar. Wel wordt al duidelijk dat de maatregelen die scholen in het afgelopen schooljaar (voorafgaand aan het NPO dus) hebben genomen, effect hebben gehad: vertragingen zijn niet verder opgelopen en deels zelfs ingelopen. Het is ook een compliment waard dat scholen zo voortvarend en doortastend aan de slag zijn gegaan met het NPO, tijdens en direct na een moeilijke en veeleisende tijd voor het onderwijs. 

Bevestiging noodzaak middelen, grootste zorgen op ‘niet-cognitief’ gebied

De rapportage bevestigt nog eens de noodzaak van extra middelen om de gevolgen van de coronacrisis voor leerlingen op te vangen. Uit de gegevens die voor het voortgezet onderwijs landelijk voorhanden zijn komt naar voren dat er in de onderbouw van het vo (over bovenbouw bestaan geen landelijke gegevens) soms aanzienlijke vertragingen bestaan, vooral bij Nederlandse leesvaardigheid en rekenen, en met name in het vmbo en de havo. Scholen lijken hierop in te spelen door te investeren in instructie in kleinere groepen en inzet van extra onderwijsassistenten en instructeurs. 

De gegevens in de voortgangsrapportage zijn voor het voortgezet onderwijs gebaseerd op een zeer beperkte dataset. Het is onze verwachting dat de nieuwe peilingsonderzoeken die vanaf het voorjaar van 2022 in het vo worden gehouden een scherper beeld zullen geven van de leervertragingen dan de gegevens die nu voorhanden zijn. De voortgangsrapportage geeft enkele zeer globale landelijke gemiddelden. Grote vertragingen spelen lang niet overal, en zeker niet voor alle leerlingen even sterk. Uiteindelijk is het belangrijk dat scholen op schoolniveau goed in beeld hebben hoe elke leerling ervoor staat en wat hij of zij nodig heeft. 

Schoolleiders in het vo maken zich de meeste zorgen over het welbevinden en de executieve vaardigheden (plannen, prioriteren, focussen etc.) van hun leerlingen. Die zorgen zijn in het praktijkonderwijs het grootst, in het vwo het kleinst en zijn voor de hogere leerjaren iets groter. Ook uit de rondgang die de VO-raad de afgelopen twee maanden maakte binnen de vereniging komt dit heel duidelijk naar voren: scholen maken zich veel zorgen over vertragingen in de sociaal-emotionele ontwikkeling en het welbevinden van hun leerlingen. 

De VO-raad wijst erop dat ook deze aspecten volwaardig onderdeel uit moeten maken van de verdere monitoring van het programma. Omdat deze aspecten over het algemeen moeilijker meetbaar zijn, dreigen ze vaak ondergesneeuwd te raken in effectmetingen. Maar scholen zetten hier, naast het bijspijkeren van achterstanden, dus juist ook intensief op in omdat veel leerlingen (ook) hier iets in te halen hebben en het een voorwaarde is om goed te kunnen leren. 

Lerarentekort bedreiging voor resultaten 

Terecht is er in de voortgangsrapportage ook aandacht voor de obstakels waar scholen in de praktijk tegenaan lopen bij de uitvoering van hun plannen. Met kop en schouders steekt daarboven uit het personeelstekort. Het is heel moeilijk voor scholen om aan voldoende mensen te komen om de plannen uit te voeren. Logischerwijs vergen interventies als extra ondersteuning, instructie in kleinere groepen en meer aandacht voor welzijn extra menskracht op school, en dat vanuit een al bestaand tekort. Er zal goed gemonitord moeten worden of alle scholen de middelen in de korte tijd die ervoor staat goed kunnen benutten. 

Ook wordt het incidentele karakter van de middelen ervaren als knelpunt. Structurele problemen zoals het lerarentekort, kansenongelijkheid en de afnemende basisvaardigheden los je met incidentele middelen niet op, en scholen zien er tegenop om de initiatieven die nu van de grond komen, zoals extra begeleiding voor leerlingen en extra aandacht voor welzijn, over twee jaar weer te moeten schrappen. 

Vooruitblik

Het eerstvolgende moment dat over de voortgang van het NPO gerapporteerd wordt is het voorjaar van 2022. Dan kunnen ook de eerste effecten van het programma in beeld worden gebracht. Daarnaast wordt in het voorjaar afgewogen of het nodig is om het programma te verlengen met één of twee schooljaren. 

De minister geeft in de brief aan de Kamer nu aan bij de verdeling voor de middelen in het tweede NPO-jaar (2022/2023) meer geld te willen besteden aan leerlingen die het meest te kampen hebben met vertragingen. De VO-raad dringt aan op snelle duidelijkheid over de financiering zodat scholen op tijd weten waar ze precies aan toe zijn. Bekend is al wel dat scholen voor dat schooljaar op een bedrag van minimaal 500 euro per leerling kunnen rekenen.