VO-raad: oordeel over ongelijke behandeling bij toekennen vakantieverlof onterecht

08 september 2016

Het College voor de Rechten van de Mens (voorheen de Commissie Gelijke Behandeling) oordeelt dat een school voor voortgezet onderwijs een docent die in deeltijd werkt ongelijk behandelt bij het toekennen van vakantieverlof. Het College stelt dat de school niet objectief het verschil kan rechtvaardigen. De VO-raad vindt dat het College met zijn oordeel de plank volledig misslaat. In het oordeel wordt onvoldoende rekening gehouden met het specifieke karakter van de vakantieregeling in het onderwijs, als onderdeel van het (norm)jaartaakbeleid. Ook meent de VO-raad dat er wel degelijk een objectieve rechtvaardiging te geven is voor de handelswijze van de school.

Uit de publicatie van het oordeel:

Situatie

Een man werkt als docent in het voortgezet onderwijs. Hij heeft een dienstverband van 0,6154 FTE en werkt op dinsdag, woensdag en donderdag. Met ingang van het schooljaar 2013/2014 is het vakantieverlof tijdens de schoolvakanties voor docenten teruggebracht van 60 naar 55 vakantiedagen per jaar. Ter compensatie worden vijf losse vakantiedagen toegekend. De school waar de man werkt stelt de losse vakantiedagen in het schooljaar 2013/2014 vast op maandagen en vrijdagen, dagen waarop de man niet werkt. In het schooljaar 2014/2015 stelt de school de losse vakantiedagen vast op maandag, dinsdag en (drie dagen) op vrijdag. De man vindt dat hij daardoor niet naar verhouding van zijn arbeidsduur is gecompenseerd voor het inkorten van het vakantieverlof tijdens de schoolvakanties.

Oordeel College, oordeel 2014/159

Het College voor de Rechten van de Mens oordeelt dat de school jegens de man verboden onderscheid heeft gemaakt op grond van arbeidsduur door zijn vakantieverlof niet naar rato van de omvang van zijn dienstverband toe te kennen. Het College is van mening dat de school moet waarborgen dat iedere werknemer, voltijders en deeltijders, een naar verhouding van de arbeidsduur gelijk aantal vakantiedagen heeft. Gerelateerd aan zijn arbeidsduur had de man in het schooljaar 2013/2014 drie vakantiedagen minder dan een voltijder. In het schooljaar 2014/2015 mist de man twee vakantiedagen. Daarom is sprake van onderscheid op grond van arbeidsduur. Op grond van artikel 7:648 lid 1 BW geldt het verbod van onderscheid niet indien het onderscheid objectief gerechtvaardigd is. De Stichting kan echter niet uitleggen waarom zij de man niet op een andere manier kan compenseren voor het niet naar verhouding toekennen van het vakantieverlof. Het College oordeelt dat de Stichting onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het onderscheid noodzakelijk is.

Commentaar van de VO-raad

De cao gaat voor de berekening van het verplicht aantal te werken uren niet uit van verlofdagen maar van een (norm)jaartaak. Voor een fulltimer betekent dit dat in de jaarplanning rekening gehouden wordt met 1659 uren. Bij de indeling van alle taken (en dus ook de lessentaak) wordt rekening gehouden met vakantie, feestdagen en roostervrije dagen. Het uitgangspunt voor de roostervrije dagen is dat de docent niet verplicht kan worden op die dagen werkzaamheden op school te verrichten, maar wel verplicht blijft aan zijn jaartaak te voldoen.

Voor deze deeltijder geldt dat hij afgerond (1659*0,6154) 1021 uur aan werkzaamheden dient te verrichten. Ook in dit geval worden taken en lesuren dusdanig toebedeeld dat de docent de 1021 uur ook daadwerkelijk kan vervullen door rekening te houden met de dagen waarop hij werkt. Het in totaal aantal te geven lessen is een voorwaarde voor de betrokken docent om aan zijn verplichting binnen de jaartaak te kunnen voldoen. Wanneer de betrokken docent nu in een week in plaats van een werkdag een extra roostervrije dag zou krijgen, zal dat als consequentie hebben dat zijn lessen op die dag vervallen.

Het toekennen van twee extra verlofdagen brengt dan met zich mee dat de betrokken docent zijn verplichting van het aantal te geven lessen niet nakomt en daarmee ook niet voldoet aan de vastgestelde 1021 uur op jaarbasis. Het toekennen van die twee extra verlofdagen zou automatisch een ander onderscheid naar deeltijd tot stand brengen immers afhankelijk van de gekozen werk- en verlofdagen zou dat voor een deeltijder met een dienstverband van 0,6154 FTE betekenen dat hij zijn volledige jaartaak van 1021 uur niet vervult terwijl elke fulltimer wel elk jaar zijn jaartaak van 1659 uur volmaakt. De rechtvaardiging van het verschil in ’verlofdagen’ vindt zijn oorsprong in de organisatie van het onderwijs. Het onderscheid is objectief te rechtvaardigen door de invulling van de jaartaak van de deeltijder. De handelswijze van de school leidt ertoe dat iedere werknemer strikt naar evenredigheid van zijn of haar betrekkingsomvang een jaartaak invult.

Tenslotte wijst de VO-raad erop dat de vijf losse dagen waarover het college spreekt, geen vakantie- of verlofdagen zijn, maar roostervrije dagen.