Ontslagvergoeding of vervroegd uittreden

17 januari 2017

De laatste tijd krijgt de VO-raad steeds meer vragen over ontslagvergoedingen, en wanneer deze vergoedingen voor de Belastingdienst kwalificeren als een verkapte VUT-regeling.

De overheid wil dat werknemers langer doorwerken en heeft de fiscale voordelen van een VUT-regeling de afgelopen jaren daartoe sterk versoberd. De werkgeversbijdrage aan een VUT-regeling bedraagt 52%. Om deze heffing te ontwijken, werd (en wordt) door sommige werkgevers gebruik gemaakt van een andere regeling: de gouden handdruk.

Zo kan een werkgever bijvoorbeeld besluiten om een werknemer van 62 te ‘ontslaan' en een gouden handdruk te verstrekken van 3 jaarsalarissen. De werknemer laat dit bedrag dan via een lijfrente of bankspaarrekening gespreid over drie jaar uitkeren en bereikt dan hetzelfde resultaat als bij een VUT of prepensioen.

Voor dergelijke ontslagsituaties, die de fiscus beschouwt als ‘verkapte VUT-regelingen', bestaat een fiscale strafheffing, in de vorm van een RVU (regeling voor vervroegde uittreding). Wanneer een werkgever een vermomde VUT- of prepensioenregeling aanbiedt in de vorm van een gouden handdruk is deze werkgever een strafheffing verschuldigd van 52% van de ontslagvergoeding.

Wanneer wordt een ontslagvergoeding bestempeld als RVU?

Om te bepalen of er sprake is van een RVU, heeft de fiscus 2 toetsen opgesteld: een kwalitatieve toets en een kwantitatieve toets. Als de ontslagregeling één van deze toetsen doorstaat is er geen sprake van een RVU en dus ook geen sprake van een strafheffing.

In de kwalitatieve toets wordt onderzocht wat de reden is van het toekennen van de ontslagvergoeding. De regeling mag niet specifiek bedoeld zijn om een oudere werknemer de mogelijkheid te geven om eerder te stoppen met werken. Dit is nooit het geval wanneer er bijvoorbeeld sprake is van een algemene reorganisatie of een individueel ontslag dat niet leeftijd gerelateerd is (wegens disfunctioneren of onenigheid etc.). Er is weer wel sprake van een RVU als alle oudere werknemers worden ontslagen, die een gouden handdruk krijgen tot hun pensioendatum.

Als uit de kwalitatieve toets blijkt dat sprake kan zijn van een RVU, dan volgt de kwantitatieve toets. De kwantitatieve toets bestaat uit 2 onderliggende rekentoetsen: de 55-jaarstoets en de 70% toets.

55-jaarstoets

Een stamrechtregeling waarbij de ingangsdatum van de uitkeringen vaststaat, is geen RVU indien de periodieke uitkeringen in ieder geval eindigen voordat de (ex)werknemer de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt en geen enkele maandelijkse uitkering op jaarbasis hoger is dan 100% van het (laatstgenoten) reguliere jaarloon.

70% toets

De 70% toets bekijkt of de uitkering (samen met sociale uitkeringen) voorziet in een (maandelijks) inkomen dat niet hoger is dan 70% van het laatst genoten salaris en of de uitkering tenminste 2 jaar voor het pensioen stopt. Indien dit het geval is, is geen sprake van een verkapte VUT-regeling. Indien een regeling toch als RVU wordt aangemerkt, is een strafheffing verschuldigd van 52% over het bedrag naast de ‘normale’ belasting.

Deze strafheffing moet worden betaald door de werkgever, niet door de werknemer. Werkgevers kunnen – om zekerheid te verkrijgen voorafgaand aan het ontslag - de Belastingdienst vragen om een beoordeling van een voorgenomen ontslagvergoeding. De beslissing van de Belastingdienst is een beschikking, waartegen bezwaar kan worden gemaakt.