Einde dienstverband wegens onbevoegdheid

15 januari 2019

Onlangs deed de Commissie van Beroep (CvB) uitspraak in een zaak die draaide om het eindigen van een (vast) dienstverband wegens onbevoegdheid.

De betreffende werkneemster was vanaf 1994 in dienst bij de school en sinds 2008 werkzaam als (onbevoegde) leerkracht. De werkgever was van mening dat het dienstverband van de lerares wegens onbevoegdheid van rechtswege eindigt op basis van artikel 8.a.3 lid 4 CAO VO. De lerares stelde daarentegen dat zij – mede gezien haar dienstverband sinds 1994 – in vaste dienst was en dat haar arbeidsovereenkomst dus niet van rechtswege kon eindigen. De Commissie stelt de werkneemster in het gelijk en verklaart haar beroep gegrond.

De werkneemster had vanaf 1996 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en was daarna werkzaam als administratief medewerker, onderwijsassistent en theorie- en praktijkadviseur. Per 1 augustus 2008 is de werkneemster benoemd als docent, eveneens in een dienstverband voor onbepaalde tijd. In april 2012 heeft de werkgever schriftelijk aan de werkneemster meegedeeld dat haar dienstverband per augustus 2012 van rechtswege eindigt op grond van de CAO VO. De werkneemster stelt hiertegen beroep in en betwist dat sprake is van een van rechtswege eindigen van het dienstverband. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat zij een contract voor onbepaalde tijd heeft en dat het dus eigenlijk een ontslag anders dan op eigen verzoek betreft. Volgens de werkneemster is dan ook geen juiste opzeggrond aangevoerd.

De werkgever voert daartegen aan dat de lerares per vergissing een benoeming voor onbepaalde tijd heeft gekregen. Omdat zij niet beschikt over een bevoegdheid voor het geven van voortgezet onderwijs kan zij niet in vaste dienst worden benoemd en uitsluitend voor bepaalde dienst zijn. De arbeidsovereenkomst is derhalve nietig wegens strijd met de wet (bevoegdheidseisen WVO) en daarmee staat voor de werkgever vast dat de lerares werkzaam is geweest in een dienstverband voor onbepaalde tijd. Op grond van artikel 8.a.3 CAO VO eindigt dit tijdelijk dienstverband van rechtswege indien de onbevoegde leerkracht na maximaal 4 jaar geen wettelijke bevoegdheid heeft behaald.

De Commissie volgt het standpunt van de werkgever niet en overweegt daarbij het volgende. Hoewel de CAO VO bepaalt dat werknemers die niet beschikken over een onderwijsbevoegdheid in een tijdelijk dienstverband dienen te worden benoemd, staat vast dat de werkgever de werkneemster als onbevoegde leerkracht wel degelijk in vaste dienst heeft aangenomen (dan wel het vaste dienstverband waarin de werkneemster was benoemd, heeft gecontinueerd). Een dergelijke overeenkomst is, mede gezien een eerdere uitspraak van de Hoge Raad, niet nietig.

De Commissie merkt ook nog op dat artikel 33 WVO – waarin de bevoegdheidseisen zijn opgenomen – voorwaarden zijn voor bekostiging van het bijzonder onderwijs. De bevoegdheidseisen uit de wet zijn in dit geval bekostigingsvoorwaarden waaraan de werkgever zich dient te houden, maar deze werken niet rechtstreeks door in de individuele arbeidsovereenkomst. De Commissie verklaart het beroep van werkneemster dan ook gegrond.