Blog Henk Hagoort: het vhbo

27 april 2022

Afgelopen maandag presenteerde Louise Elffers haar nieuwe boek over kansengelijkheid in het Nederlandse onderwijs (Onderwijs maakt het verschil). Wat mij betreft verplichte kost voor ons allemaal. Elffers legt helder uit dat we impliciet drie benaderingen van kansengelijkheid in het onderwijs hanteren.

Die benaderingen vullen elkaar eerder aan dan dat ze elkaar uitsluiten. Vervolgens toetst Elffers ons onderwijssysteem aan deze drie benaderingen en komt zij tot het stevige oordeel dat het Nederlandse onderwijs op alle drie de aspecten ‘door het ijs zakt’. Het hoopvolle is vervolgens dat ze tien haalbare oplossingsrichtingen schetst.

Ik pak er in dit blog één uit en dat is haar aanbeveling om van het beroepsonderwijs een positieve keuze te maken. Elffers pleit bijvoorbeeld voor het aanbieden van theoretische en praktijkgerichte vakken binnen alle niveaus in de onderbouw. Maar er is meer nodig want “zolang beroepsonderwijs en algemeen voortgezet onderwijs hiërarchisch ten opzichte van elkaar worden gepositioneerd, blijft de opwaartse druk in het onderwijs zich vertalen in een voorkeur voor theoretisch georiënteerd onderwijs” (Elffers, 195). De positionering van de havo is in dat kader essentieel.

Daarmee raakt Elffers aan een verbazing die ik al had toen ik nog in het hbo werkte. In de perceptie van de meeste ouders en leerlingen is havo ‘lager’ dan vwo en de universiteit ‘hoger’ dan hbo. Maar is dat zo? Reken maar eens mee. Een leerling die vijf jaar havo doet en daarna een vierjarig bachelorprogramma in het hbo volgt, behaalt na negen jaar een diploma op niveau 6 van het Europese Kwalificatie Raamwerk (EQF/NLQF). Een leerling die zes jaar vwo doet en daarna in drie jaar een bachelor aan de universiteit afrondt, heeft eveneens na negen jaar niveau 6 behaald. Beide diploma’s zijn in termen van het kwalificatie raamwerk evenveel waard. Het verschil is dat de ene route van negen jaar praktijkgericht is en de andere route van negen jaar theoretisch. Beide studenten kunnen na hun bachelor instromen in een praktijkgerichte of wetenschappelijke master (EQF/NLQF-niveau 7). Het gaat kortom niet om een niveauverschil, maar om een verschil in oriëntatie. De Engelse naam voor een hbo-instelling maakt dat ook duidelijk: university of applied sciences. En toch blijven we de havo als ‘lager’ beoordelen dan het vwo.

Hoe taai dat hiërarchische denken is laten de vmbo GL en vmbo TL in ons stelsel zien: één niveau, dezelfde eindexamens, maar in de beeldvorming wordt de avo-gerichte TL als ‘hoger’ ingeschat dan de praktijkgerichte GL.

Wat moeten we dan doen om het beroepsonderwijs te bevrijden uit “het verdomhoekje van ons hiërarchisch ingerichte onderwijsstelsel” (Elffers, 196)? Elffers geeft één praktische tip die me aanspreekt en misschien ook iets in het denken van ouders, leerlingen en docenten doorbreekt: waarom noemen we de havo geen v-hbo?  Dat zou naast v-mbo en v-wo toch best logisch zijn? Deze suggestie sluit bovendien goed aan bij de visie die eerder al is neergelegd in de Toekomst van ons Onderwijs waar gepleit wordt om in de bovenbouw naast (en niet boven!) een academische stroom (het huidige vwo) een gelijkwaardige beroepsgerichte stroom in te richten (het v-hbo?). Of zoals Elffers het optekent uit de mond van een directeur van een havo/vwo school: “De havo leidt op voor het hbo, terwijl de b van het hbo ontbreekt” (Elffers, 129). Mij zet het aan het denken.