Algemene Rekenkamer geeft lessen mee voor Nationaal Programma Onderwijs

18 mei 2022

In het verantwoordingsonderzoek over 2021 reflecteert de Algemene Rekenkamer ook op het beleid van de overheid ten aanzien het Nationaal Programma Onderwijs (NPO). De VO-raad licht in dit bericht twee lessen van de Rekenkamer uit die relevant zijn voor de komende jaren en die we onder de aandacht zullen (blijven) brengen in de gesprekken met het ministerie van OCW.

Externe factoren van invloed op resultaat

De Rekenkamer benadrukt het belang van heldere doelstellingen en gedegen monitoring. De NPO-middelen zijn een enorme investering in het onderwijs en het is belangrijk om met elkaar na te gaan of het geld ook daadwerkelijk bijdraagt aan de gestelde doelen. Hoewel van cruciaal belang leidt monitoring van (tussen)resultaten niet automatisch tot het behalen van die doelen. De Rekenkamer geeft aan dat andere factoren, zoals het lerarentekort, hierin ook een grote rol spelen. In zijn reactie op het onderzoek van de Rekenkamer onderschrijft minister Dijkgraaf dat het lerarentekort wat hem betreft de belangrijkste factor is die het behalen van doelstellingen bemoeilijkt. Specifiek voor het Nationaal Programma Onderwijs is het belangrijk om deze en andere contextfactoren mee te nemen bij de duiding van de resultaten en ervan te leren.

Met zijn masterplan Basisvaardigheden wil minister Wiersma op de langere termijn extra tijd en ruimte creëren voor leraren en ook in het recente onderwijsakkoord tussen bonden, VO-raad, PO-Raad en de vakbonden worden vergelijkbare maatregelen aangekondigd. Deze investeringen zijn noodzakelijk om de voor en door het onderwijs gestelde doelen te behalen.

Duidelijker financieren en communiceren

Het NPO-geld moest vanwege de coronacrisis zo snel mogelijk naar alle scholen en daarbij is logischerwijs gekozen voor een investering via de lumpsum. De Rekenkamer pleit ervoor om in de toekomst duidelijker en sneller te communiceren naar scholen wat exact de voorwaarden zijn voor besteding(stermijn) en de besluitvorming en verantwoording over deze middelen.  De VO-raad ziet ook dat de financiering van het voortgezet onderwijs er – mede door de crisis – in de afgelopen jaren niet éénduidiger op geworden is. Het aantal (kortlopende) subsidies is fors toegenomen en naast de lumpsum lopen inmiddels ook nog andere financieringsstromen, met elk een eigen verantwoordingsregime. Deze ‘bekostigingsconfetti’ verzwaart niet alleen de administratieve last van scholen, maar zorgt er ook voor dat het moelijker is om onderwijsmiddelen doelmatig in te zetten op basis van een koers voor de lange termijn, die in het onderwijs voorwaardelijk is om tot structurele verbetering te komen.

Tot op heden hadden de verschillende geldstromen een tijdelijk karakter, maar met het regeerakkoord komt structureel geld vrij. De VO-raad pleit er in aansluiting bij het eerdere advies van de Onderwijsraad voor om deze middelen zo veel mogelijk via de lumpsum beschikbaar te stellen. Als dit om specifieke redenen tijdelijk geen optie is, dan pleit de VO-raad ervoor om niet meteen terug te vallen op allerlei subsidieregelingen met verschillende verantwoordingsregimes. Beter is het dan te zoeken naar een bekostigingswijze die het doel van de middelen centraal stelt, waardoor monitoring van resultaten mogelijk is, maar ruimte geeft aan scholen om keuzes te maken die passen bij de visie en context. De VO-raad gaat hierover het gesprek aan met de minister.