Internationaal onderzoek: Nederlandse (jong)volwassenen presteren goed op de functionele vaardigheden
12 december 2024
PIAAC brengt de taalvaardigheid, rekenvaardigheid en het probleemoplossend vermogen van (jong)volwassenen (16-65-jarigen) in 31 landen in kaart. Het onderzoek noemt dit ‘kernvaardigheden’ omdat het essentiële vaardigheden zijn voor het begrijpen, analyseren en toepassen van informatie die volwassenen in het dagelijks leven en op het werk tegen komen. Denk aan het gebruik van een routeplanner of informatie uit een bijsluiter begrijpen, zoeken van online informatie of het beoordelen van financiële producten.
Prestaties
Nederlandse jongeren (16-24-jarigen) presteren in het onderzoek bovengemiddeld in vergelijking met jongeren in andere landen: ze behoren voor alle onderzochte vaardigheden bij de best presterende landen en scoren significant hoger dan het OECD-gemiddelde. De gemiddelde scores voor taalvaardigheden zijn niet significant gedaald ten opzichte van 10 jaar geleden (stabiele trend).
Nederlandse volwassenen presteren goed in het PIAAC-onderzoek. Ze staan in de top-5 van landen met hoge gemiddelde scores: op de (gedeelde) vierde plaats voor taalvaardigheid, derde plaats voor rekenvaardigheid en vijfde plaats voor probleemoplossend vermogen. Ook heeft Nederland internationaal gezien een relatief klein percentage volwassenen dat op het laagste niveau van taal- en rekenvaardigheid presteert en juist een relatief hoog percentage dat het hoogste niveau van taal- en rekenvaardigheid behaalt.
Zorgen
Toch zijn er ook zorgen: 15,9% van de 16-65-jarigen in Nederland beschikt over een laag niveau van taalvaardigheden: zij hebben moeite met het lezen van langere teksten of om verschillende soorten informatie met elkaar te vergelijken. Daarnaast heeft 15,5% een laag niveau rekenvaardigheden. Dat is lager dan het OESO-gemiddelde: een kwart van de volwassenen tussen 16 en 65 jaar behoort in de OESO-landen tot de groep met lage taal- of rekenvaardigheden. Alleen in Japan, Finland en Zweden is het percentage lager dan in Nederland. De overlap tussen beide groepen is groot: acht op de tien mensen met lage taalvaardigheden, beschikt óók over een laag niveau van rekenvaardigheden.
Hoe duiden we PIAAC vs PISA?
Hoe moeten we deze resultaten vergelijken met bijvoorbeeld de zorgelijke resultaten van Nederlandse jongeren in het PISA-onderzoek? Die verklaring ligt (deels) in de aard van de twee onderzoeken. Waar PIAAC zich richt op praktische, alledaagse leesvaardigheden, richten de opgaven in de PISA-toets zich op drie begripsprocessen: (1) Informatie opzoeken, (2) Begrijpen en (3) Evalueren en reflecteren. Bij PISA 2018 zagen we dat de Nederlandse jongeren binnen het domein leesvaardigheid binnen PISA verschillend presteren. Zo presteerden ze bovengemiddeld op het opzoeken van informatie, gemiddeld op tekstbegrip en beneden gemiddeld bij het evalueren en reflecteren: het dieper begrip. Omdat leesvaardigheid in PISA-2022 een subdomein is, is er niet per begripsproces gerapporteerd, maar alleen de algemene prestaties op leesvaardigheid.
Oproep: Voorzie in gedegen onderzoek naar de daadwerkelijke ‘stand van het land’
We vinden het van groot belang dat er een goed en betrouwbaar beeld ontstaat van de beheersing van de basisvaardigheden van leerlingen in het funderend onderwijs op leerling-, school- en stelselniveau. Dat beeld ontbreekt nu, ondanks dat er veelvuldig wordt getoetst in het onderwijs. De verschillende onderzoeken zorgen soms voor een vertekend beeld in bijvoorbeeld krantenkoppen en behoeven meer context en duiding om goed te begrijpen hoe ze zich verhouden tot (de kwaliteit) van ons onderwijs.
Op dit moment zijn de leerlingvolgsysteem-toetsen en de doorstroomtoets in het primair onderwijs, en de leerlingvolgsysteem-toetsen en eindexamens in het voortgezet onderwijs onderling niet goed te vergelijken. Ook toetsen ze vaak slechts een deel van de (met name de makkelijk toetsbare aspecten van de) lesstof. De internationale onderzoeken (TIMMS, PIRLS, PISA en nu PIAAC) staan vanwege het internationale karakter verder af van de inhoud van ons curriculum en zijn in onze optiek vooral bedoeld om als landen van elkaar te kunnen leren.
Hoewel al deze toetsen sterk verschillen van aard en inhoud, worden ze vaak op één hoop gegooid en gebruikt om generieke uitspraken te doen over de kwaliteit van het onderwijs. De – soms sterk uiteenlopende - uitkomsten van al deze toetsen zorgen daarbij ook voor veel vragen in het onderwijsveld en bieden in de praktijk weinig houvast voor onderwijsprofessionals om de ontwikkeling van hun leerlingen goed te kunnen volgen. Om die reden is het belangrijk dat er wordt ingezet op goed onderzoek naar het volgen van de leesontwikkeling van leerlingen, zodat onderwijsprofessionals weten welke tools zij kunnen inzetten. Om een eenduidig beeld te krijgen, vinden we het van groot belang dat er goede, onafhankelijke onderzoeken komen met een vooraf overeengekomen gevalideerde set van indicatoren die rechtstreeks gerelateerd zijn aan de herziene kerndoelen en examenprogramma’s.
PIAAC is een onderzoek van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Het onderzoek is in Nederland uitgevoerd door Kohnstamm Instituut in samenwerking met onderzoeksbureau Kantar, CBS en ROA, in opdracht van de ministeries van OCW, SZW, EZ en het NRO. Nederland doet voor de vierde keer mee, na deelname in 1994, 2007 en 2012. Aan deze ronde van PIAAC namen circa 4200 volwassenen tussen 16 en 75 jaar deel.