Stichting van het Onderwijs: ‘Extra investeringen in onderwijs nodig om talentontwikkeling en kansengelijkheid te bevorderen’

Om de kansengelijkheid te bevorderen en te stimuleren dat leerlingen, studenten en werkenden alles uit zichzelf kunnen halen, is het nodig dat de politiek een stop zet op het versnipperd beleid en extra investeert in het onderwijs en onderwijspersoneel. Dit stelt de Stichting van het Onderwijs – waarin de sociale partners in de onderwijssector zijn verenigd – in haar Zes-puntenplan, dat op 6 februari is gepresenteerd. Tijdens het Nationaal Onderwijsdebat (NOD) in Nieuwspoort diezelfde dag gingen de onderwijswoordvoerders van diverse politieke partijen met elkaar in gesprek over dit plan.

De Stichting roept in haar Zes-puntenplan politieke partijen op te investeren in:

  1. Vroeg beginnen, door te investeren in optimale samenwerking tussen kinderopvang en onderwijs – bijvoorbeeld in een integrale basisvoorziening – en een ontwikkelrecht voor álle kinderen vanaf 2 jaar.
  2. Flexibiliteit voor meer samenwerking tussen de diverse onderwijssoorten (bijvoorbeeld het tienercollege en de pre-bachelor).
  3. Leven lang ontwikkelen (o.a. laagdrempelig onderwijs voor kwetsbare groepen).
  4. Aantrekkelijkheid werken in onderwijs (o.a. professionele ruimte en carrièreperspectieven).
  5. Meer samenwerking tussen lerarenopleidingen en het onderwijsveld (o.a. begeleiding startende leraren).
  6. Vertrouwen en een brede verantwoordingsmethodiek (stel kaders waarbinnen schoolbesturen en onderwijsinstellingen ruimte krijgen voor eigen ambities).

De Stichting heeft hierbij bewust gekozen voor een plan op hoofdlijnen, benadrukte Paul Rosenmöller, voorzitter van de VO-raad en tevens voorzitter van de Stichting van het Onderwijs. “We willen namelijk ook geen helemaal 'dichtgetimmerd' regeerakkoord."

Lees het persbericht van de Stichting van het Onderwijs en download het Zes-puntenplan.

Brede steun

Tijdens het debat was er brede steun bij de politieke partijen voor het Zes-puntenplan. Met name D66 en PvdA stelden meer te willen investeren in het onderwijs.

Alle partijen onderschreven punt 2 van het plan. Ypma (PvdA) en Grasshof (GroenLinks) benadrukten dat leerlingen te vroeg worden geselecteerd voor een bepaald onderwijsniveau. Om dit tegen te gaan, is het belangrijk dat er meer flexibiliteit komt in het onderwijssysteem zodat onderwijssoorten meer kunnen samenwerken en bijvoorbeeld gemakkelijker tienercolleges kunnen worden opgezet. Grasshof stelde brede brugklassen financieel te willen ondersteunen en te willen faciliteren, om zo het keuzemoment voor leerlingen – waarbij nog twijfel is over welk niveau het beste bij hen past – uit te stellen. Rog (CDA) verwees in dit kader ook naar het plan van de VO-raad om het schooladvies in het tweede jaar van het vo te herijken en verrijken. Een mooi plan, aldus het Kamerlid.

D66 onderstreepte verder het belang van een leven lang leren (punt 3 uit het plan). De partij wil met name ervoor zorgen dat zomin mogelijk mensen het onderwijs verlaten zonder diploma; hiervoor is het volgens de partij van belang dat iedereen 6 jaar lang les krijgt (dus ook vmbo- en havoleerlingen).

Wat betreft punt 6 uit het plan benadrukten de partijen dat het onderwijs vertrouwen moet krijgen vanuit de politiek. Wel is het belangrijk dat er – in plaats van smalle rendementsafspraken – brede kwaliteitsafspraken worden gemaakt in sectorakkoorden, en dat scholen zich hierover verantwoorden via met name horizontale dialoog. “In het onderwijs gaat het om miljarden publiek geld. De politiek zal zich daarmee blijven bemoeien”, aldus Grasshof.

Lees het uitgebreide verslag van het debat (opgesteld door de Stichting van het Onderwijs).