De toetspraktijk op ALASCA: 'Autonomie voor leerlingen speelt een hoofdrol'

27 maart 2024

Het onderwijs van ALASCA, de Amsterdam Liberal Arts and Sciences Academie, is er helemaal op gericht dat leerlingen straks vloeiend de stap naar het hoger onderwijs kunnen zetten. Dat is te zien in het lesaanbod én in de toetspraktijk, waar autonomie voor leerlingen een hoofdrol speelt.

ALASCA (havo, vwo, International Baccalaureate, 724 leerlingen, Amsterdam-Oost) beschrijft zichzelf als ‘een vernieuwingsschool met een geheel eigen onderwijsconcept’. Liberal arts and sciences spelen de hoofdrol: een onderwijsbenadering die in Nederland onder meer bekend is van de University Colleges in het hoger onderwijs. De essentie is dat leerlingen een brede academische en maatschappelijke vorming krijgen en dat veel onderwerpen interdisciplinair worden behandeld. Een ander kenmerk is de combinatie van uitdaging en maatwerk. Bij ALASCA ligt de lat op havo+/vwo+-niveau en wordt iedere leerling uitgedaagd om daar - naar vermogen - naar te reiken.

Keuzemodules

Omdat ALASCA in 2016 als nieuwe school is begonnen, waren de docenten van het eerste uur in de unieke positie dat ze zelf het lesaanbod en de toetsing konden ontwerpen. Naar analogie van de universiteit kozen ze voor een modulair lesaanbod, met verplichte en keuzemodules. Daardoor kunnen leerlingen een deel van hun leerroute zelf uitstippelen. De modules zijn doorgaans contextrijk en thematisch en er komen verschillende vakken in samen. Alleen in de bovenbouw havo/vwo volgen leerlingen ook vaklessen. “We moeten nu eenmaal toewerken naar het landelijke eindexamen”, zegt docent economie en examensecretaris Sahar Ahmed.

Autonoom

Net als op de universiteit krijgen leerlingen op ALASCA bij de start van elke module een lesbrief of syllabus. Daarin staat alles beschreven: leerdoelen, tussentijdse opdracht en eindopdracht. In de les gaan leerlingen zo autonoom mogelijk door de leerstof heen. Soms kunnen ze ook de vorm van de eindopdracht zelf kiezen. “Als je wilt dat leerlingen autonoom gaan handelen, moeten ze verantwoordelijkheid leren nemen”, licht rector Mireille van Heerden toe. “Natuurlijk is de ene leerling daar verder in dan de andere. Onze docenten moeten dan ook enorm goed differentiëren in hoe zij leerlingen begeleiden. Zeker in de eerste drie leerjaren, waar - met het oog op ontwikkelkansen - alle leerlingen nog bij elkaar zitten.”

Rubrics

Tegen het eind van elke module maakt de docent met iedere leerling de balans op: wat is gelukt, wat nog niet? In de afsluitende ‘promotieweek’ kan de leerling zijn of haar eindopdracht dan nog herstellen of, als de leerling dat wil, naar een hoger niveau tillen. Dat ‘niveau’ is niet havo, vwo of vwo+, maar basis, gevorderd of expert. Op ALASCA worden alle opdrachten beoordeeld met een rubric die in deze drie beheersingsniveaus is uitgewerkt.

Eén opdracht, twee schoolexamencijfers. Dat scheelt!

“Cijfers geven stellen wij zo lang mogelijk uit”, zegt Mireille. “Wij willen ontwikkeling stimuleren en dan werkt toetsen voor een cijfer niet heel motiverend. Natuurlijk wil je op een gegeven moment wel weten waar een leerling op de landelijke meetlat staat. Cijfers kunnen daarbij helpen. Maar als je zorgt dat elke eindopdracht een inhoudelijke component heeft, kun je met een goede rubric ook bij andere vormen – een filmpje, een presentatie, wat de leerling maar bedenkt – prima beoordelen of de leerling de kennis en vaardigheden bezit die nodig zijn om door te gaan.”

Vierogenprincipe

Sowieso resulteert meer toetsen niet per se in meer kennis of vaardigheden, vindt Mireille. “Bij ons heeft elke module één tussenopdracht en een eindopdracht. Punt. Wij gaan niet overmatig toetsen.” Daarentegen investeert de school juist veel in de kwaliteit van de beoordeling. Op verzoek van de examencommissie is een handreiking voor rubrics en schoolexamentoetsen ontwikkeld, met de herziene taxonomie van Bloom als uitgangspunt. Hoe dit uitwerkt, is bijvoorbeeld te zien in deze rubric voor de onderbouw en deze rubric voor de bovenbouw. “Daarnaast hebben we afgesproken dat iedereen die een rubric maakt of aanpast, een collega om feedback vraagt en daarvan verslag doet in ons kwaliteitssysteem”, zegt examensecretaris Sahar. “Dat vierogenprincipe is belangrijk, want echt goede rubrics schrijven is lastig. We hebben er al twee studiedagen aan gewijd. Hoe maak je een rubric zó dat je datgene beoordeelt wat je wilt?”

Modulemomenten

Omdat de eindexamens hun schaduw vooruitwerpen, kan ALASCA het onderwijs in de bovenbouw niet helemaal naar eigen inzicht inrichten. Vanaf leerjaar vier zitten leerlingen in een stroom (havo, vwo of International Baccalaureate), wordt hun ontwikkeling deels beoordeeld met cijfers en krijgen ze voor examenvakken wekelijks een vakles. Maar verder blijft het onderwijsconcept zoveel mogelijk overeind. Sahar: “Tijdens modulemomenten werken leerlingen nog steeds aan de contextrijke, interdisciplinaire modules die ze kennen vanuit de onderbouw. En als zo’n module met een praktische opdracht wordt afgesloten, merken leerlingen weinig verschil: er wordt alleen een cijfer aan de rubric gekoppeld.”

We maken aangepaste PTA-trajecten als ontwikkelkansen voor leerlingen daarom vragen

Gezamenlijke opdrachten

Een bijkomend voordeel van het werken met modules in de bovenbouw is dat de PTA’s minder vol zitten. “Onze modules zijn interdisciplinair en dan ligt het voor de hand dat vakken ook gezamenlijk een PTA-opdracht geven”, vertelt Sahar. “Voor de module maatschappelijke economische verschillen, een samenwerking van economie en maatschappijwetenschappen, maken leerlingen bijvoorbeeld één onderzoeksverslag, dat bij beide vakken in het PTA zit. Binnen de rubric maken we waar nodig onderscheid per vak, zodat er afzonderlijke beoordelingen uitrollen. Eén opdracht; twee schoolexamencijfers. Dat scheelt!”

Aangepaste PTA-trajecten

Naast de modules zijn in de bovenbouw ook de individuele ontwikkelkansen behouden. “Als examencommissie maken we aangepaste PTA-trajecten als ontwikkelkansen voor leerlingen daarom vragen”, zegt Sahar. “In totaal hebben we nu voor dertien situaties dergelijke trajecten beschreven. Bijvoorbeeld als leerlingen in staat zijn een jaar te versnellen, of als ze door privéomstandigheden zijn uitgevallen. Maar ook als ze het examen niet hebben gehaald en besluiten een jaar terug te komen. Dan hoeven ze niet alles over te doen. Goede schoolexamencijfers mogen blijven staan, zodat de leerling kan focussen op wat nog niet gelukt was.”

Schooleigen karakter

“Eigenlijk volgen we in alle opzichten de adviezen van de commissie-Ten Dam”, concludeert Sahar. “De commissie zegt: geef het schoolexamen een schooleigen karakter en sluit onderdelen zo laat mogelijk en in zo groot mogelijke eenheden af. Daar zijn wij het helemaal mee eens. Het PTA heeft een afsluitend karakter: een onderwerp hoeft echt niet drie keer terug te komen. En meer is niet beter. Beperk je tot vijf of zes onderdelen per vak, dat is genoeg. Dan kun je de ruimte aan het begin van de bovenbouw benutten voor schooleigen schoolexamenonderdelen, en leerlingen daarna wat gerichter voorbereiden op het centraal examen.”

Gelukkige leerlingen

ALASCA bestaat nog niet lang genoeg om met data te kunnen bewijzen wat het onderwijsconcept oplevert. Het is bijvoorbeeld nog te vroeg om te zeggen of de aandacht voor autonomie leidt tot meer motivatie bij leerlingen, zoals op grond van het onderzoek van wetenschappers Deci & Ryan verwacht zou kunnen worden. “Wel zijn onze interne doorstroomcijfers bovengemiddeld en weten we uit jeugdonderzoeken van de GGD dat onze leerlingen zich gelukkig voelen”, zegt Mireille.

Ook zijn er nog te weinig examenlichtingen geweest om betrouwbare uitspraken te doen hoe het leerlingen in het vervolgonderwijs vergaat. “Eén anekdote wil ik wel vertellen”, zegt Sahar echter. “Een oud-leerling die terug was op school, vertelde dat hij op de universiteit voor een vak een syllabus had gekregen met als eindopdracht: schrijf een essay van 4000 woorden. Andere studenten raakten in paniek: hoe pak ik dit in vredesnaam aan?! Terwijl hij dacht: dat doe ik wel even. Gewoon omdat hij dat hier op ALASCA al zo vaak had moeten doen. Mooi om te horen toch?”